Toerekening van inkomen en vermogen tussen fiscaal partners en ex-partners
Eindigt fiscaal partnerschap doordat partijen uit elkaar gaan dan moet vrijwel altijd over een eerder jaar waarin het fiscaal partnerschap nog bestond, aangifte inkomstenbelasting worden gedaan. In de praktijk kunnen problemen ontstaan indien geen afspraken zijn gemaakt over de onderlinge toedeling van bepaalde inkomsten tussen de inmiddels ex-partners in de aangiften van dat eerdere jaar en wanneer de ene partner over de DigiD van de andere partner beschikt.
Een van de voordelen die aan het hebben van een fiscaal partner is verbonden, is de mogelijkheid die de wet biedt om de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen en de als voorheffing in aanmerking te nemen geheven dividendbelasting tussen beide partners te verdelen in de verhouding die zij in hun aangifte(n) inkomstenbelasting kiezen. Deze onderlinge verhouding kan elk jaar anders zijn. Opzet hiervan is om een zo gunstig mogelijke toedeling mogelijk te maken. De gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zijn de belastbare inkomsten uit eigen woning, het inkomen uit aanmerkelijk belang vóór vermindering van de persoonsgebonden aftrek en de persoonsgebonden aftrek zelf. Bedacht moet worden dat voor elke toedeling tussen fiscaal partners het niet van belang is wie de juridisch eigenaar is van de eigen woning, van het aanmerkelijk belang en van het box 3-vermogen. Voorts is voor de onderlinge toedeling ook niet relevant door wie de inkomsten zijn genoten, de hypotheekrente is betaald en de persoonsgebonden aftrek-uitgaven zijn gedaan.
Een veelvoorkomende post die tussen partners moet worden verdeeld zijn de belastbare inkomsten uit eigen woning, die meestal negatief zijn als gevolg van aftrekbare hypotheekrente. Daarom worden deze inkomsten meestal volledig toegedeeld aan de partner met het hoogste inkomen omdat dan het grootste tariefvoordeel kan worden behaald. Hetzelfde geldt voor de persoonsgebonden aftrek. Met betrekking tot het inkomen uit aanmerkelijk belang kan vanwege het vaste tarief van 25% geen tariefvoordeel worden behaald. Volledige toerekening van ab-inkomen aan een van beide partners kan wel voordelig zijn in verband met verrekenbare verliezen uit aanmerkelijk belang van die partner. Voor wat betreft de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen geldt vanwege het vaste forfait van 4% voor de belastingjaren tot en met 2016 dat met de onderlinge toedeling geen tariefvoordeel kan worden behaald. Wel kan indien een van beide partner zelf geen inkomen in box 1, 2 en 3 heeft zoveel van het inkomen uit aanmerkelijk belang en/of de grondslag sparen en beleggen aan die partner worden toegerekend dat diens volledige standaardheffingskorting met de verschuldigde belasting kan worden verrekend. Vanaf 2017 kan onderlinge toedeling van de grondslag sparen en beleggen onder omstandigheden wel fiscaal voordelig zijn, omdat vanaf 2017 een drieschijvenstructuur gaat gelden met in elke schijf een eigen rendementspercentage. Indien de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen deels in de tweede of derde schijf valt is een 50/50-verdeling tussen de partners altijd een optimale verdeling.
Eindigt fiscaal partnerschap doordat partijen uit elkaar gaan en moet over een eerder jaar waarin het fiscaal partnerschap nog bestond, aangifte worden gedaan, dan kan het zonder overleg gemakkelijk gebeuren dat elk van beide partners met name de negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning en/of de persoonsgebonden aftrek voor 100% in de eigen aangifte in aanmerking neemt om zo het fiscale voordeel volledig zelf te genieten. De wet bepaalt dan dat sprake is van een onvolkomen toedeling, omdat de toedeling niet ertoe leidt dat in totaal precies 100% van de belastbare inkomsten uit eigen woning en/of de persoonsgebonden aftrek tussen de partners is verdeeld. Dit heeft tot gevolg dat bij elk van beide partners 50% in aanmerking wordt genomen.
Zolang het tussen partners nog koek en ei is, komt het vaak voor dat beide partners gezamenlijk aangifte doen in het aangiftebiljet van een van beide partners. Dat kan indien de andere partner met zijn DigiD daarmee instemt. In de praktijk beschikt de partner die de gezamenlijke aangifte verzorgt dan vaak over de DigiD van de andere partner. Dat laatste kan, zo blijkt uit een uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (14 februari 2014, nr AWB-13_4955, ECLI:NL:RBZWB:2014:1100), tot vervelende situaties leiden wanneer partners uit elkaar gaan maar nog wel over een eerder jaar aangifte moeten doen. Zo is voorgekomen dat een ex-partner, de man, gezamenlijk aangifte deed over een eerder jaar waarin nog sprake was van fiscaal partnerschap en in die aangifte 100% van de negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning als onderdeel van zijn box 1-inkomen opvoerde. De man ondertekende zonder dat zijn voormalige partner (de vrouw) daarvan wist de gezamenlijke aangifte digitaal met de DigiD van zichzelf en van de vrouw. De vrouw kwam hierachter nadat ze ruim drie jaar later een eigen aangifte over het betreffende jaar had ingediend en daarin 50% van de belastbare inkomsten uit eigen woning opnam. De rechter oordeelde dat de vrouw zelf verantwoordelijk is voor het frauduleuze gebruik van haar DigiD door haar ex-man. In casu was dus een gezamenlijke aangifte gedaan waarin sprake is van een volkomen verdeling. De vrouw viste hier dus achter het net.
De moraal van het verhaal is duidelijk. Indien de DigiD van de ene partner bekend is bij de andere partner is het raadzaam om na het uit elkaar gaan een nieuwe DigiD aan te vragen om dit soort problemen voor te blijven. Tevens is het verstandig om afspraken te maken over de toedeling van de gezamenlijke inkomensbestanddelen, de gezamenlijke box 3-grondslag en de als voorheffing verrekenbare dividendbelasting indien voor een of meer van deze posten een andere verdeling dan 50/50 wordt gewenst.