Vereffening vermogen ontbonden rechtspersoon: Kan de vereffening worden heropend bij potentieel toekomstige vorderingen?
Wanneer een rechtspersoon is ontbonden blijft deze voortbestaan om de vereffening van het vermogen te voltooien (art. 2:19 lid 5 BW). Wanneer bij de ontbinding geen baten aanwezig zijn of de vereffening is voltooid, houdt de rechtspersoon op te bestaan (art. 2:19 lid 4 en lid 6 BW).
Als blijkt van het bestaan van een bate, nadat de rechtspersoon is opgehouden te bestaan, kan de rechter de vereffening (her)openen op verzoek van iedere belanghebbende. De rechtspersoon herleeft dan ter afwikkeling van de vereffening (art. 2:23c lid 1 BW).
Inleiding
De vereffening geschiedt in de regel door het bestuur van de ontbonden rechtspersoon. Dit is slechts anders indien de statuten van de rechtspersoon een vereffenaar aanwijzen of indien de rechter een vereffenaar benoemt (art. 2:23 lid 1 BW). Een vereffenaar heeft met betrekking tot zijn taak dezelfde bevoegdheden, plichten en aansprakelijkheden als een bestuurder, tenzij de statuten anders bepalen (art. 2:23a lid 1 BW). De vereffening eindigt op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaar bekende baten meer aanwezig zijn (art. 2:23b lid 9 BW). De vereffening kan op verzoek van een belanghebbende worden heropend als nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt (art. 2:23c lid 1 BW). Onder het begrip ‘baten’ wordt in dit artikel verstaan ‘goederen en geld’. Het is niet van belang dat de goederen een positieve waarde hebben, zo blijkt uit een uitspraak van Rechtbank Groningen (5 augustus 2011, nr 127327 / KG ZA 11-189, ECLI:NL:RBGRO:2011:BR4855). Een potentiële vordering van de rechtspersoon kan worden aangemerkt als een bate. De rechter behoort slechts zeer terughoudend te toetsen of de gestelde vordering en/of bate voldoende aannemelijk is om de vereffening te heropenen, aldus de Hoge Raad, NJ 1992,132, (Bouwbedrijf Vianen).
Welke vorderingen?
Het antwoord op de vraag welke potentiële vorderingen in aanmerking komen om een rechtspersoon te doen herleven in het kader van een vereffeningsprocedure wordt ingevuld door de jurisprudentie. Zo ging het in het hiervoor bedoelde arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 1991 (nr 7894, ECLI:NL:HR:1991:ZC0366, NJ 1992, 132) om een mogelijke vordering op de aansprakelijkheidsverzekering van de ontbonden rechtspersoon in het kader van een nog in te dienen schadevergoedingsvordering. Het betrof een situatie waarin een voormalig werknemer van de failliet verklaarde vennootschap schade had geleden omdat hij was getroffen door een bedrijfsongeval.
Rechtbank Den Haag oordeelde op 12 februari 2019 (nr C/09/552892 / HA RK 18-237, ECLI:NL:RBDHA:2019:1725) dat na de vereffening opengevallen of nog open te vallen legaten niet als potentiële baten kunnen worden aangemerkt, omdat ten tijde van het ophouden te bestaan van de rechtspersoon geen sprake was van een rechtsverhouding tussen de (potentiële) erflater en de rechtspersoon.
De vereffening kan tevens worden heropend indien de bate weliswaar niet onbekend was, maar ten tijde van de vereffening onvoldoende werd geacht om als reëel te worden aangemerkt, zo volgt uit HR 2 oktober 1998, NJ 1999/194 (FNV/Ventaz Engineering). Heropening van de vereffening is voorts mogelijk als sprake is van een bate in de zin van een vordering van de vennootschap uit hoofde van onbehoorlijk bestuur en/of toezicht. Dit mogen ook potentiële vorderingen zijn (zie Kamerstukken II 1982/1983, p. 69)
Zelfs het potentieel bestaan van een vordering op bestuurders op grond van art. 2:248 BW kan leiden tot heropening van de vereffening, zo blijkt uit de uitspraak van Hof Den Haag van 6 september 2012 (nr 200.107.209/01, ECLI:NL:GHSGR:2012:BX7085 ).
Op 19 april 2018 boog Hof Den Bosch (nr 200.226.068_01, ECLI:NL:GHSHE:2018:1659) zich over een bijzondere casus. Hierbij ging het niet om een potentiële vordering van bestuurdersaansprakelijkheid, maar om een potentiële vordering tot aansprakelijkheid van de vereffenaar inzake zijn handelingen tijdens de vereffening (de vordering bestond dus nog niet ten tijde van de ontbinding van de rechtspersoon). Ook dit bleek grond voor de heropening van de vereffening.
De casus
In de uitspraak van Hof Den Bosch speelde het volgende concern in de oester- en visbranche een rol:
De moedermaatschappij (hierna: ‘de moeder’) werd indirect gehouden door twee aandeelhouders. A hield via zijn persoonlijke houdstermaatschappij A NV alle aandelen in financiële houdstermaatschappij A2 BV. A2 BV hield 50% in de moeder. De andere helft van de moeder werd via persoonlijke houdstermaatschappij B BV gehouden door B. A2 BV hield naast de aandelen in de moeder nog aandelen in een andere vennootschap en tot het vermogen van A2 BV hoorden diverse vorderingen en bankrekeningen. A2 BV is ontbonden door een beschikking van de Kamer van Koophandel op grond van art. 2:19a BW. De brief waarin het voornemen tot ontbinding werd medegedeeld aan A heeft A nooit bereikt, omdat B de brief heeft achtergehouden. In de statuten van de moeder is bepaald dat (onder meer) bij ontbinding van een aandeelhouder-rechtspersoon, diens aandelen in het kapitaal van de moeder moeten worden aangeboden aan de andere aandeelhouder(s). In de aandeelhoudersovereenkomst is verder afgesproken dat in gemeenschappelijk overleg een of meer onafhankelijke deskundigen moeten worden benoemd om de prijs van de aandelen vast te stellen. Bij het benoemen van de vereffenaar is kennelijk voorbij gegaan aan het feit dat een vennootschap binnen het concern op grond van de statuten van de ontbonden vennootschap van rechtswege vereffenaar van deze vennootschap was geworden. De Rechtbank heeft op het daartoe strekkende verzoek van de Officier van Justitie een vereffenaar benoemd.
Tijdens de vereffening doet zich het volgende voor:
- de aandelen van A2 BV worden overgedragen aan B BV voor een prijs van één euro, terwijl deze waren gewaardeerd op € 371.000;
- A werd niet betrokken bij deze waardering;
- de moeder deed een grote investering waardoor haar waarde daalde; en
- een vordering van A2 BV op A is verkocht aan de moeder, waarbij de koopprijs is voldaan door verrekening van een lagere vordering (slechts 37% van de nominale waarde van de vordering van A2 BV op A) die de moeder had op A2 BV.
A BV vordert heropening van de vereffening, omdat de vereffenaar en B BV mogelijk kunnen worden aangesproken voor de hiervoor bedoelde - in zijn ogen - verwijtbare handelingen.
De Rechtbank
De Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, wijst op 19 juli 2017 de vordering van A NV af, daarbij overwegende dat art. 2:23c BW slechts ziet op de heropening van de vereffening in het geval zich baten voordoen van de ontbonden rechtspersoon, bijvoorbeeld vorderingen op derden dan wel op eigen bestuurders en/of commissarissen. Art. 2:23c BW zou niet zien op vorderingen die zich voordoen in het kader van de ontbinding c.q. vereffening als zodanig.
Het Hof
Hof Den Bosch (19 april 2018 nr 200.226.068_01, ECLI:NL:GHSHE:2018:1659) overweegt dat de wettekst van art. 2:23c BW zich er niet tegen verzet om zo uitgelegd te worden dat deze ook ziet op baten die voortkomen uit óf samenhangen met de procedure tot vereffening zelf. Voorts overweegt het Hof dat nagekomen baten in de zin van art. 2:23c BW tevens kunnen ontstaan ten tijde van de vereffening, bijvoorbeeld wanneer de vereffenaar tijdelijk het bedrijf voortzet om voorraden te verkopen of een verzekeringsuitkering plaatsvindt voor een pas tijdens de vereffening beschadigde zaak.
Het Hof noemt vervolgens de uit de jurisprudentie bekende regel dat de rechter slechts summier mag onderzoeken of het voldoende aannemelijk is dat mogelijk sprake is van een vorderingsrecht. Hierbij overweegt het Hof dat B BV niet kan worden aangesproken voor het niet doorsturen van de brief van de Kamer van Koophandel, omdat het onwaarschijnlijk is dat dit A2 BV schade had bespaard. Immers, A2 BV heeft het zover laten komen dat hij door de Kamer van Koophandel is ontbonden: het is onwaarschijnlijk dat één brief hierin verandering had gebracht. Dit ligt anders bij de overige omstandigheden van het geval. Daarbij roept met name de verkoop van de aandelen voor de symbolische prijs van € 1 vragen op bij het Hof. Zeker nu deze waarde zonder uitgebreide motivatie van de accountant is, acht het Hof het niet zonder meer begrijpelijk dat deze transactie is uitgevoerd. Als gevolg hiervan heeft A2 BV mogelijk een verlies geleden dat als bate zou kunnen worden aangemerkt. Hetzelfde geldt ten aanzien van de verrekening van de vordering.
Gelet op het bovenstaande heropent het Hof de vereffening en benoemt daarbij A NV als vereffenaar.
Conclusie
Gelet op deze uitspraak van Hof Den Bosch is het mogelijk om de vereffening te heropenen op basis van tijdens de vereffening voorgevallen gebeurtenissen. De wettekst van art. 2:23c BW verzet zich hier niet tegen.