Een kritische noot bij recente uitspraken over het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen
In de rechtspraak werd in 2019 en 2021 geoordeeld dat sprake was van een nietige testamentaire bepaling wegens strijd met het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen. Reden tot aanpassing van modelteksten, of toch niet? In deze Blog wordt recente rechtspraak behandeld en worden enkele kanttekeningen bij de uitspraken geplaatst.
Auteurs: mr. dr. N.V.C.E. (Nathalie) Bauduin
Het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen, nietigheid en conversie
De wet kent een gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen, dat tot uitdrukking komt in de slotwoorden van art. 4:42 lid 1 BW: ‘een beschikking maakt, die eerst werkt na zijn overlijden en die in dit Boek is geregeld of in de wet als zodanig wordt aangemerkt’. Alleen de beschikkingen die in Boek 4 BW zijn geregeld of elders in de wet als zodanig worden aangemerkt, zijn uiterste wilsbeschikkingen.
Hoewel Boek 4 BW dit nergens met zoveel woorden tot uitdrukking brengt, is een rechtshandeling die niet in het gesloten stelsel past, in beginsel nietig. In dit kader kan worden gewezen op de mogelijkheid van conversie, vermeld in art. 3:42 BW, welk wetsartikel luidt:
‘Beantwoordt de strekking van een nietige rechtshandeling in een zodanige mate aan die van een andere, als geldig aan te merken rechtshandeling, dat aangenomen moet worden dat die andere rechtshandeling zou zijn verricht, indien van de eerstgenoemde wegens haar ongeldigheid was afgezien, dan komt haar de werking van die andere rechtshandeling toe, tenzij dit onredelijk zou zijn jegens een belanghebbende die niet tot de rechtshandeling als partij heeft medegewerkt.’
Op grond van voormeld art. 3:42 BW kan een nietige beschikking worden geconverteerd naar een uiterste wilsbeschikking die wel binnen het gesloten stelsel past.
Rechtspraak: nietige beschikkingen wegens strijd met het gesloten stelsel?
In de rechtspraak worden beschikkingen steeds vaker nietig bevonden wegens strijd met het gesloten stelsel. Werkt het gesloten stelsel dan verstarrend?
Hierna volgen enkele uitspraken waarin de rechter oordeelt over de vraag of een bepaling in een uiterste wil al dan niet in strijd is met het gesloten stelsel.
Hof Arnhem-Leeuwarden 16 mei 2019
Hof Arnhem-Leeuwarden (16 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4239) oordeelde over een testament waarin onder meer de volgende bepaling was opgenomen:
‘3. Ter vaststelling van de grootte van het legaat moet de waardering van de goederen en schulden van mijn nalatenschap geschieden in onderling overleg. Als schulden worden in dit verband alleen aangemerkt de schulden genoemd in artikel 4:7 lid 1 onder a. tot en met d. Burgerlijk Wetboek, voor zover zij van toepassing zijn. Indien in onderling overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de waardering geschiedt deze door een deskundige, te benoemen door de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin ik mijn laatste woonplaats had en, indien die woonplaats buiten Nederland is gelegen, door de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement Arnhem’.
Volgens het Hof is voormelde bepaling in de uiterste wil dat de Kantonrechter een deskundige benoemt, geen uiterste wilsbeschikking. Het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen voorziet naar het oordeel van het Hof immers niet in deze mogelijkheid. De bepaling 'Indien in onderling overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de waardering geschiedt deze door een deskundige, te benoemen door de kantonrechter' is volgens het Hof nietig wegens strijd met het gesloten stelsel (art. 4:42 lid 1 BW).
Kanttekening
Over deze uitspraak is geschreven in EstateTip 2019 nr. 33. Daarin wijst F. Schols erop dat in deze clausule op de eerste plaats een testamentaire last of een testamentair bewind kan worden gelezen. Bovendien merkt Schols op dat in dit verband een conversieplicht geldt op grond van art. 3:42 BW. De beschikking moet dan zoveel mogelijk worden geconverteerd naar een wél binnen het gesloten stelsel passende beschikking, waarbij te denken valt aan de testamentaire last.
Volgens Schols staat het gesloten stelsel niet in de weg aan het inschakelen van functionarissen met taken in erfrechtelijke afwikkelingsdossiers. Dit is volgens hem (indirect) mogelijk met de testamentaire last en het bewind. Wil de testateur in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap bevoegdheden verlenen aan de rechter dan moet worden voorkomen dat het verlenen van deze bevoegdheden botst met bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Tip:
Indien in modelteksten van testamenten de bepaling 'Indien in onderling overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de waardering, geschiedt deze door een deskundige, te benoemen door de kantonrechter' is opgenomen, kan het verstandig zijn – gelet op de uitspaak van Hof Arnhem-Leeuwarden (16 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4239) – de formulering van de modeltekst aan te passen. Bijvoorbeeld door de bepaling uitdrukkelijk te formuleren als een testamentaire last.
Hof Amsterdam 9 maart 2021
Ook Hof Amsterdam oordeelde in zijn uitspraak van 9 maart 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:696) dat sprake was van strijd met het gesloten stelsel. Erflater had in zijn uiterste wil onder meer een bepaling opgenomen omtrent de beloning van de aangewezen executeur. In deze bepaling stond vermeld dat de executeur op grond van bijzondere omstandigheden kan verzoeken dat de vermelde beloning anders wordt geregeld en dat dit moet gebeuren bij de Kantonrechter te Amsterdam, die zal beslissen in hoogste ressort.
Het Hof oordeelt dat de erflater een beschikking heeft gegeven die niet past binnen het gesloten stelsel van de wet (art. 4:42 BW). In beginsel mag de erflater afwijken van art. 4:144 lid 2 BW, dat ten aanzien van het loon van de executeur bepaalt dat de executeur, tenzij bij uiterste wil anders is geregeld, een ten honderdste van de waarde van het vermogen van de erflater toekomt. Hieruit volgt echter niet de mogelijkheid om te bepalen dat het loon op verzoek door een Kantonrechter kan worden vastgesteld. Art. 4:144 lid 3 BW jo art. 4:159 lid 3 BW maakt het wel mogelijk, niet op grond van bijzondere maar op grond van onvoorziene omstandigheden een beslissing van de Kantonrechter te vragen. Dit artikel had mogelijk soelaas kunnen bieden, mits voldaan was aan de daarin opgenomen wettelijke voorwaarden. Partijen in deze procedure hebben zich echter uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat het bepaalde in art. 4:144 lid 3 BW jo art. 4:159 lid 3 BW in deze zaak niet van toepassing is, waardoor dit punt door Hof Amsterdam onbesproken kon blijven.
Het Hof oordeelt dat de testamentaire bepaling in strijd is met het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen en daarom nietig is. Volgens het Hof kan van conversie van de omstreden testamentaire bepaling in een last geen sprake zijn. De erflater heeft immers geen verplichting opgelegd, maar enkel een bevoegdheid gecreëerd.
Kanttekening
Bij deze uitspraak kan de volgende kanttekening worden geplaatst. Allereerst moet worden bekeken welke eenzijdige rechtshandeling met werking na overlijden op grond van art. 4:42 lid 1 BW in het gesloten stelsel past.
De rechtshandeling die op grond van art. 4:42 lid 1 BW in het gesloten stelsel past, is de executeursbenoeming (art. 4:42 lid 1 BW jo art. 4:142 BW). De bepalingen omtrent het loon (art. 4:144 lid 2 en 3 BW) maken deel uit van de executeursbenoeming, ofwel van de rechtshandeling die in het gesloten stelsel past.
Bovendien geeft art. 4:144 lid 2 BW expliciet de mogelijkheid om bij uiterste wil het loon anders te regelen (‘tenzij bij uiterste wil anders is geregeld’).
Hof Den Haag 20 januari 2021
In een uitspraak van Hof Den Haag van 20 januari 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:549) oordeelt het Hof – anders dan de Kantonrechter in eerste instantie (Rechtbank Den Haag 4 oktober 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12624) – dat een in de uiterste wil opgenomen opeisbaarheidsregeling niet in strijd was met het gesloten stelsel. De omstreden regeling geeft aan de Kantonrechter de mogelijkheid om op gezamenlijk verzoek van de kinderen van de erflater én onder de in de uiterste wil omschreven voorwaarden, te bepalen dat in geval van onderbewindstelling van het vermogen van de langstlevende echtgenote, de geldvorderingen van de kinderen opeisbaar worden.
Volgens het Hof maakt de regeling deel uit van het bewind als bedoeld in art. 4:153 e.v. BW en de nadere regeling van bevoegdheden en verplichtingen van de bewindvoerder bij uiterste wil zoals bedoeld in art. 4:171 BW. De regeling maakt dus - anders gezegd - deel uit van een binnen het gesloten stelsel passende uiterste wilsbeschikking. Bovendien merkt het Hof op dat geen sprake is van verboden wilsdelegatie, omdat de uiterste wilsbeschikking niet afhankelijk is van de wil van een derde, maar deze regeling de condities bevat waaronder de bedoelde geldvorderingen opeisbaar kunnen worden.
Conclusie
De vraag of het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen (art. 4:42 lid 1 BW) in de rechtspraktijk verstarrend werkt, lijkt - als we naar de recente rechtspraak kijken - bevestigend te worden beantwoord. Zowel in de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden 16 mei 2019, als in de uitspraak van Hof Amsterdam van 9 maart 2021 werd immers geoordeeld dat sprake was van een nietige beschikking wegens strijd met het gesloten stelsel. Bij beide uitspraken kan echter een kritische noot worden geplaatst. Enerzijds moet een wilsbeschikking die niet past in het gesloten stelsel, als het maar enigszins kan, op grond van art. 3:42 BW worden geconverteerd naar een uiterste wilsbeschikking die wel binnen het gesloten stelsel past. Anderzijds moet bij iedere regeling waarover discussie bestaat of zij al dan niet in het gesloten stelsel past, allereerst worden gekeken of de regeling wellicht een onderdeel is van een wel binnen het gesloten stelsel passende rechtshandeling (vergelijk Hof Den Haag van 20 januari 2021).
Meer weten over dit onderwerp?