Hoge Raad: schuld voortvloeiend uit huwelijkse voorwaarden is quasi-legaat
Afgelopen vrijdag - 30 september 2022 - heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de vraag of een omzetting van een natuurlijke verbintenis in een rechtens afdwingbare verbintenis, voortvloeiend uit huwelijkse voorwaarden kan worden aangemerkt als quasi-legaat. In deze procedure had Hof Den Haag op 2 maart 2021 al geoordeeld dat sprake was van een quasi-legaat.
Wat was de aanleiding voor deze procedure?
Partijen waren gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden. In deze huwelijkse voorwaarden zijn zij overeengekomen dat de man ter nakoming van zijn natuurlijke verbintenis tot verzorging en onderhoud van zijn echtgenote, bij het einde van het huwelijk door overlijden en bij het einde van het huwelijk anders dan door overlijden, verplicht was aan haar uit te keren een bedrag van € 500.000, welk bedrag werd vermeerderd met € 100.000 voor elk jaar dat het huwelijk zou voortduren, met een maximum van € 1.000.000.
Overlijden van de man – huwelijk nog niet ontbonden
De man overleed in de periode dat partijen waren verwikkeld in een langdurige echtscheidingsprocedure. Het saldo van de nalatenschap van de man bleek onvoldoende om de vordering van de vrouw uit hoofde van voormeld in de huwelijkse voorwaarden opgenomen beding te voldoen.
Is sprake van een quasi-legaat?
De erfgenamen van de man stellen zich op het standpunt dat sprake is van een quasi-legaat als bedoeld in art. 4:126 lid 2 onder c BW. Deze wettekst luidt als volgt:
‘2. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op:
(enz.)
c. een omzetting van een natuurlijke verbintenis in een rechtens afdwingbare, voor zover deze de strekking heeft dat de verbintenis pas na het overlijden van de schuldenaar zal worden nagekomen, en deze verbintenis niet reeds tijdens diens leven is nagekomen.’
De erfgenamen van de man worden door het Hof in het gelijk gesteld. In cassatie draait het om de vraag of slechts sprake kan zijn van een quasi-legaat als bedoeld in art. 4:126 lid 2 onder c BW indien de strekking is dat de verbintenis uitsluitend na het overlijden van de schuldenaar wordt nagekomen (de bepaling in de bewuste huwelijkse voorwaarden zag op twee situaties, zowel het einde van het huwelijk door overlijden, als het einde van het huwelijk anders dan door overlijden).
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de woorden ‘voor zover’ in art. 4:126 lid 2 onder c BW uitdrukkelijk rekening houden met de mogelijkheid dat uit een overeenkomst van omzetting zowel aanspraken op prestaties voortvloeien die pas na overlijden opeisbaar zijn, als aanspraken op prestaties die al bij leven opeisbaar zijn. De strekking van de omzetting hoeft dus niet beperkt te zijn tot uitsluitend de situatie waarin de verbintenis pas na het overlijden van de schuldenaar wordt nagekomen.
De Hoge Raad bekrachtigt de uitspraak van het Hof.
Samenvattend
Ook de Hoge Raad oordeelt dat hier sprake was van een quasi-legaat. Het feit dat sprake is van een quasi-legaat werkt door bij de berekening van de legitimaire massa (art. 4:65 BW) en heeft daarmee ook effect op de hoogte van de legitieme portie van het kind van de erflater en de mogelijkheid van inkorting van de uitkering voortvloeiend uit de huwelijkse voorwaarden, als ware het een legaat.
Bron: ECLI:NL:HR:2022:1339