De welwillendheidsbeslissing: over de (on)wil van rechters en formulering in notariële akten
In veel contracten en testamenten is bepaald dat de rechter personen in bepaalde functies kan benoemen of beslissingen kan nemen. De vraag is echter of de rechter dit ook wil doen. Het antwoord is vaak: nee.
Hierna wordt ingegaan op de redenen daarvan. Het blijkt dat de rechter soms wel tegemoet wil komen aan dergelijke verzoeken, maar niet altijd. Er is dan sprake van een welwillendheidsbeslissing. Hiertoe is de rechter wel bevoegd, maar niet verplicht.
Inleiding
In menig contract is een bepaling opgenomen dat in gevallen waarin partijen in onderling overleg niet tot overeenstemming kunnen komen over het aanwijzen van een deskundige, die beslissing wordt overgelaten aan de rechter; vaak de Kantonrechter. Een voorbeeld van een dergelijke bepaling is de volgende. In een huurovereenkomst is een voorkeursrecht tot koop voor de huurder opgenomen. De prijs zal in onderling overleg tussen huurder en verhuurder worden vastgesteld. Als partijen niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt de koopprijs vastgesteld door een door de Kantonrechter aan te wijzen deskundige.
Ook komt het voor dat de rechter door contractspartijen wordt aangewezen een beslissing te nemen als de partijen er zelf niet uitkomen. Bijvoorbeeld de benoeming van een bindend adviseur.
Ook in testamenten worden vaak dergelijke bepalingen opgenomen, zie hierover J.W.A. Biemans, Testamentaire ‘rechtersbepalingen’ en de gesloten stelsels van uiterste wilsbeschikkingen en verzoekschriftprocedures, FTV 2021/10. Biemans gaat hier in op de uitspraken van Hof Amsterdam 9 maart 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:696), Hof Den Haag 20 januari 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:549) en Hof Arnhem-Leeuwarden 16 mei 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:4239) en de vraag hoe de notaris zoveel mogelijk kan bewerkstelligen dat de rechter een welwillendheidsbeslissing zal nemen.
Waarom wordt de rechter ingeschakeld?
De reden dat de praktijk graag de rechter inschakelt voor een beslissing, mag duidelijk zijn: het vertrouwen in rechters is groot en deze wijze van benoeming doet in de praktijk recht aan de bedoeling van de contractspartijen of de erflater.
Rechters willen echter niet altijd meewerken aan dergelijke beslissingen of benoemingen. Wellicht komt de gedachte op dat dit in strijd is met art. 13 Wet algemene bepalingen:
‘De regter die weigert regt te spreken, onder voorwendsel van het stilzwijgen, de duisterheid of de onvolledigheid der wet, kan uit hoofde van regtsweigering vervolgd worden.’
Van rechtsweigering is – in de hiervoor gegeven voorbeelden – echter geen sprake. De reden is dat een rechter recht moet spreken. De rechter spreekt recht op grond van een wettelijke bepaling. Wanneer geen wettelijke grondslag bestaat voor een beslissing, kan de rechter daarom geen rechtspreken. Toch neemt de rechter regelmatig een beslissing waaraan geen wettelijke bepaling ten grondslag ligt, maar de wens van de verzoeker. Een dergelijke niet op de wet gebaseerde beslissing wordt wel aangeduid als een ‘welwillendheidsbeslissing’.
Verzoekschriftprocedure
Uit het procesrecht zijn twee soorten procedures bekend. De eerste is de dagvaardingsprocedure. Hierbij wordt een vordering jegens een derde ingesteld. Daarnaast bestaat verzoekschriftprocedure. Een welwillendheidsbeslissing wordt nooit door middel van een dagvaarding gevorderd. De rechter wordt niet gedagvaard om een beslissing te nemen. Het lijkt daarmee op een verzoekschriftprocedure. Dat is het echter niet. Vanwege het gesloten systeem van de verzoekschriftprocedure moet een verzoek zijn gebaseerd op een in de wet genoemde grondslag, anders volgt niet-ontvankelijkheid, zo blijkt uit Hof Den Haag 12 maart 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:1265).
Wat is een welwillendheidsbeslissing dan wel? Dat kan mooi worden geïllustreerd aan de hand van de uitspraak van Rechtbank Limburg van 2 februari 2023 (ECLI:NL:RBLIM:2023:816). De casus was de volgende.
Rechtbank Limburg 2 februari 2023
De aandeelhouders in een BV hebben een aandeelhoudersovereenkomst gesloten waarin is overeengekomen dat een deskundige kan worden benoemd door de president van de Rechtbank binnen het ressort waar de vennootschap kantoor houdt, als de aandeelhouders een ernstig geschil hebben waar zij niet uitkomen. De te benoemen deskundige geeft vervolgens een voor partijen bindend advies. Vanwege het feit dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de te benoemen deskundige, heeft een van de aandeelhouders gevorderd dat de Voorzieningenrechter een deskundige benoemt ter uitbrenging van een bindend (verkoop)advies dan wel om een bindende beslissing te nemen in de zin van de aandeelhoudersovereenkomst.
De Voorzieningenrechter wijst de vordering af:
‘Wat [eiseressen in conventie, verweerders in reconventie] in feite verzoekt is dat de voorzieningenrechter een zogenoemde welwillendheidsbeslissing neemt, zijnde een beslissing die niet is gebaseerd op de wet maar (in dit geval) op een tussen partijen gesloten overeenkomst. Daarbij wordt niet van de andere partij nakoming van de overeenkomst gevorderd (wat een wel op de wet gebaseerde beslissing zou zijn), maar een verzoek gedaan aan de rechter om uitvoering te geven aan een tussen partijen gemaakte afspraak. De rechter is niet gehouden een welwillendheidsbeslissing te nemen. Niet is gebleken dat partijen – zoals artikel 13.7 van de aandeelhoudersovereenkomst voorschrijft – overleg hebben gepleegd over de persoon van de deskundige en ook niet over hetgeen waarover deze precies een bindend advies moet geven. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat het benoemen van een deskundige in dit stadium in lijn is met hetgeen partijen bij het sluiten van de aandeelhoudersovereenkomst voor ogen stond. Daarom acht de voorzieningenrechter het geven van een welwillendheidsbeslissing niet passend en zal daartoe dus niet overgaan.’
De rechter legt hier helder uit wat een welwillendheidsbeslissing is en ook dat hij - ondanks het ontbreken van een wettelijke grondslag - onder omstandigheden wel bereid is een dergelijke beslissing te nemen. Dat roept de vraag op: wanneer wil de rechter een welwillendheidsbeslissing doorgaans wel geven?
Wanneer geeft de rechter een welwillendheidsbeslissing?
Het antwoord is dat de rechter doorgaans wel een welwillendheidsbeslissing wil geven als tussen partijen geen geschil bestaat over de procedure. Zo zal de rechter doorgaans een welwillendheidsbeslissing nemen bij de benoeming van een deskundige als partijen het erover eens zijn dat een deskundige moet worden benoemd. Als partijen het echter niet eens zijn over de te volgen procedure, dan weigert de rechter de welwillendheidsverklaring in de meeste gevallen, zie als voorbeeld Rechtbank Overijssel 1 april 2015 (ECLI:NL:RBOVE:2015:1940). Het is ook mogelijk dat de rechter zichzelf onbevoegd verklaart een uitspraak te doen. Dit komt inhoudelijk ook neer op de weigering tot het doen van een welwillendheidsbeslissing. Een voorbeeld hiervan is de uitspraak van de Kantonrechter Utrecht 16 april 1999, besproken door C.S. Goedèl, ‘Welwillendheidsbeslissing: geen daad van rechtspraak’, WPNR 1999/6379. De praktijk zal zich bewust moeten zijn van het verschil tussen rechtspraak en een welwillendheidsbeslissing. Als in een contract of testament aan de rechter een niet op de wet gebaseerde bevoegdheid wordt verleend, moet men er rekening mee houden dat de rechter zal weigeren om een beslissing te nemen.
Geen hoger beroep tegen welwillendheidsbeslissing
Een welwillendheidsbeslissing vormt geen rechtspraak en valt niet te kwalificeren als beschikking. Dat de welwillendheidsbeslissing geen rechtspraak betreft, heeft een bijzonder gevolg. Omdat men alleen in de gevallen genoemd in de wet in hoger beroep kan komen, is het niet mogelijk hoger beroep of cassatie in te stellen tegen een welwillendheidsbeslissing. Dit bleek vrij recent ook uit Hof Den Bosch 13 januari 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:81). Het Hof verklaart de appellanten niet-ontvankelijk in hun beroep. Hoger beroep staat op grond van art. 358 Rv open tegen eindbeschikkingen van zaken die met een verzoekschrift worden ingeleid en zaken waarin de rechter ambtshalve een beschikking geeft (art. 261 Rv). In casu is van geen van beide sprake. Door appellanten is geen wettelijke grondslag genoemd voor de benoeming en de Kantonrechter noemt in zijn beslissing ook geen wettelijke grondslag. Dit kan ook niet ambtshalve, nu dit onvoldoende is aangevoerd. Zodoende vindt het verzoek uitsluitend haar grond in de statuten van X BV, waardoor het kwalificeert als welwillendheidsverzoek. Dat de beslissing is neergelegd in de vorm van een beschikking, doet hier niet aan af. Het Hof concludeert dat het daarom geen rechtsmacht heeft en onbevoegd is. Overigens merkt het Hof op dat de desbetreffende beschikking van 13 januari 2022 - blijkens rechtspraak van de Hoge Raad - wel een rechterlijke beslissing is (vergelijk HR 11 mei 1931, NJ 1931, p. 1617 en HR 15 juni 1972, NJ 1973/218, ECLI:NL:HR:1972:AB4915).
Alternatieven voor welwillendheidsbeslissingen door de rechter
In het verleden werd in vennootschapsrechtelijke verhoudingen vaak de benoeming van een deskundige overgelaten aan de Kamer van Koophandel. Sinds 1 januari 2014 werkt de Kamer van Koophandel hier niet meer aan mee. Dit alternatief voor de rechter is daarmee afgesloten. Wat zou nog wel kunnen?
Om te beginnen zou men een beslissing door een deskundige, bijvoorbeeld de prijsvaststelling bij gedwongen aanbieding van aandelen op basis van een aandeelhoudersovereenkomst, niet aan te merken als bindend advies, kunnen aanmerken als arbitrage. Het gevolg daarvan is dat de Voorzieningenrechter bij niet-tijdige benoeming van een deskundige, arbiters kan benoemen op grond van art. 1027 lid 3 Rv. Op deze manier komt men terecht in het gesloten stelsel van verzoekschriftenprocedures.
Bij beslissingen voortvloeiende uit testamenten, zal men onder omstandigheden ook gebruik kunnen maken van arbitrage.
Art. 1020 Rv eist voor arbitrage immers niet meer dan een rechtsbetrekking. Men dient hierbij echter wel te bedenken dat arbitrage voortvloeit uit een arbitrage-overeenkomst. Om arbitrage te doen werken, moeten de partijen bij het geschil wel bereid zijn een overeenkomst tot arbitrage te sluiten. De erflater zou hier invloed op kunnen uitoefenen door de last tot het aangaan van een arbitrage-overeenkomst op te leggen. Zo zou bij een legaat tegen inbreng de erflater aan de making de last kunnen verbinden, dat de erfgenamen en de legataris een arbitrage-overeenkomst moeten sluiten waarbij zij gezamenlijk een deskundige benoemen die de in te brengen waarde vaststelt. Als zij hierin niet slagen, dan kan de Voorzieningenrechter worden ingeschakeld op de voet van art. 1027 lid 3 Rv.
Voor de goede orde. Er zijn beperkingen in de mogelijkheid tot het aangaan van een overeenkomst tot arbitrage. De belangrijkste beperking is dat de arbitrage-overeenkomst niet mag leiden tot de vaststelling van rechtsgevolgen die niet ter vrije bepaling van de partijen staan (art. 1020 lid 3 Rv).
Wist u dat u met dit artikel ook PE-punten kunt verdienen?
Kijk hier voor meer informatie