Overlijden tijdens een echtscheidingsprocedure: wie erft?
Een uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland van 24 juli 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:5055) laat zien hoe gecompliceerd erfrechtkwesties kunnen zijn wanneer een erflater overlijdt terwijl hij verwikkeld is in een echtscheidingsprocedure. In deze zaak draaide het om de vraag of de (bijna) ex-echtgenote (V2) van M kon erven en of de wettelijke verdeling van toepassing was op de nalatenschap van erflater (M), ondanks het feit dat hij ten tijde van zijn overlijden formeel nog gehuwd was, maar al wel vergevorderde stappen had gezet in de richting van een echtscheiding. In deze blog wordt de zaak, en het belang van een goed testament dat met deze situatie rekening houdt, uiteengezet.
De kern van de zaak
Allereerst een chronologisch overzicht van de gebeurtenissen in deze casus. M had twee kinderen uit een eerder huwelijk, dat was zijn huwelijk met V1, welk huwelijk strandde in 2008. In 2009 stelt M een testament op. Vier jaar later hertrouwt M met V2. Helaas blijkt ook hier geen sprake te zijn van eeuwige liefde. In 2021 dient M een verzoekschrift tot echtscheiding in bij de Rechtbank. Hoewel M en V2 al een concept echtscheidingsconvenant hadden opgesteld en de gemaakte afspraken gedeeltelijk hadden uitgevoerd, waren M en V2 formeel nog gehuwd toen M zichzelf in juni 2022 van het leven beroofde.
In het testament van M werden geen erfgenamen benoemd, zodat voor wat betreft het erfgenaamschap in beginsel het wettelijk erfrecht van toepassing is. V2 en de kinderen van M zijn erfgenamen, waarbij V2 als echtgenote automatisch alle goederen en schulden van de nalatenschap verkrijgt op grond van de wettelijke verdeling. De kinderen moeten het doen met een niet-opeisbare vordering op hun stiefmoeder. V2 is blij, de kinderen wat minder. Zij stellen dan ook dat de wettelijke verdeling niet van toepassing is. Daartoe voeren zij aan dat M in zijn testament heeft bedoeld hen tot erfgenamen te benoemen en dat het in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid indien V2 recht heeft op de erfenis van M. Als de Rechtbank hier niet in mee gaat, vinden de kinderen dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dat de wettelijke verdeling geldt en zij voorlopig nog geen aanspraak kunnen maken op hun erfdeel.
Rechtbank: het wettelijk erfrecht is van toepassing
Helaas voor de kinderen oordeelt de Rechtbank dat V2 mede-erfgenaam is en dat de nalatenschap van M conform de wettelijke verdeling wordt verdeeld. In het testament van M is géén erfstelling opgenomen, zodat moet worden uitgegaan van de wettelijke regeling. In dat kader bepaalt art. 4:10 lid 1 onder a BW wie de erfgenamen zijn. In dit geval zijn dat zowel V2 als de kinderen van M, ieder voor 1/3e gedeelte. Verder bepaalt art. 4:13 BW dat de wettelijke verdeling van toepassing is, waardoor V2 van rechtswege de goederen van de nalatenschap verkrijgt en de voldoening van de schulden van de nalatenschap voor haar rekening komt. Hoe komt de Rechtbank tot dit oordeel?
Uitleg van het testament?
Via de uitleg-route proberen de kinderen de Rechtbank tot een andere conclusie te laten komen. Maar tevergeefs. Op grond van art. 4:46 lid 1 BW moet bij uitleg worden gelet op de verhoudingen die M in zijn testament wenste te regelen en de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. De Rechtbank oordeelt dat uit de vormgeving van het testament – zonder de benoeming van enige erfgenamen – en de brief van de notaris, slechts kan worden opgemaakt dat erflater met zijn testament wilde voorzien in een aantal specifieke zaken naar aanleiding van zijn echtscheiding van V1.
M wilde ervoor zorgen dat V1 niets uit zijn nalatenschap zou ontvangen. Zoals vaak wordt bepaald in ‘echtscheidingstestamenten’, is aan de verkrijging van de kinderen van M een tweetrapsmaking verbonden. Hetgeen resteert uit de nalatenschap van M komt bij het overlijden van een van de kinderen terecht bij het andere kind en andersom. Uit het testament blijkt dat deze tweetrapsmaking komt te vervallen bij het overlijden van V1. Op deze wijze kan het vermogen van M niet terecht komen bij V1. Daarnaast heeft M het ouderlijk vruchtgenot van V1 uitgesloten en zijn de verkrijgingen van de kinderen onder een testamentair bewind gesteld.
Naast bovengenoemde bepalingen, volgt uit de strekking van de – in het testament opgenomen – uitsluitingsclausule, dat het vermogen niet terecht mag komen bij de echtgenoot en/of partner van een erfgenaam. De bedoeling tot uitsluiting van V1 kan hieruit niet worden afgeleid. De uitsluitingsclausule voorkomt immers niet dat zijn vermogen terecht komt bij zijn eigen echtgenoot.
De zus van M is benoemd tot executeur en heeft verklaard dat M wilde dat alles naar zijn kinderen ging. De Rechtbank bevestigt dit, maar stelt dat dat alleen geldt voor het moment van het opmaken van het testament. Op dat moment was M echter nog niet gehuwd met V2. Verschillende verklaringen van familie en vrienden bieden ook geen soelaas voor de kinderen. Deze verklaringen zeggen namelijk niets over de bedoeling van M ten tijde van het opstellen van het testament.
Strijdig met redelijkheid en billijkheid?
Gaat een beroep op de ‘redelijkheid en billijkheid’ de kinderen verder helpen? Bij de toepassing hiervan moet de rechter ingevolge art. 3:12 BW rekening houden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken. Voor het erfrecht is de rechtszekerheid van belang. Art. 4:10 lid 1 onder a BW gaat uit van de echtgenoot als mede-erfgenaam (tenzij sprake is van scheiding van tafel en bed). Uit art. 1:163 BW volgt wanneer (nog) kan worden gesproken van echtgenoot. Echtscheiding komt tot stand door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Zolang dat niet is gebeurd, is sprake van een echtgenoot. In het kader van de rechtszekerheid is hier bewust voor gekozen. De registers van de burgerlijke stand zijn immers kenbaar voor derden (TK 1968-69, 10213, nr. 6, p. 10).
Toegepast op de casus: inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand heeft nog niet plaatsgevonden, waardoor V2 ten tijde van M’s overlijden zijn echtgenote was. Indien M niet wilde dat de wettelijke regeling van het erfrecht van toepassing was, had hij in zijn testament daar vanaf moeten wijken. De door de kinderen ingebrachte omstandigheden, brengen de Rechtbank niet tot een ander oordeel. Het overlijden van M tijdens de vergevorderde echtscheidingsprocedure is volgens de Rechtbank niet uitzonderlijk genoeg.
Ook de wijze van overlijden van M vlak na de overdracht van de woning waarin hij samen met V2 woonde, acht de Rechtbank niet bijzonder genoeg. Familieleden en vrienden verklaarden dat dit moment door M gezien werd als het moment dat hij financieel gescheiden was. Deze verklaringen gaan met name over de wensen en gedachten van M ten tijde van zijn overlijden. Volgens de Rechtbank kan zijn wil echter niet worden achterhaald, omdat hij met niemand over zijn doodswens en erfenis heeft gesproken. Ook al had M dit wel gedaan, dan is niet met volstrekte zekerheid vast te stellen of hetgeen M had gezegd overeenkwam met zijn wil. Had M een testament gemaakt, dan was het duidelijk geweest. De notaris moet immers nagaan of de inhoud van het testament overeenstemt met de wil van de testateur.
Voorsorteren op doemscenario’s
Geconcludeerd kan worden dat de Rechtbank vasthoudt aan de wettelijke regels van het erfrecht en de bestaande juridische kaders in verband met de rechtszekerheid, ondanks het feit dat de kinderen van M veel (emotionele) argumenten hebben aangedragen die tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden. Daarmee wordt het belang van tijdige en duidelijke aanpassing van het testament bij ingrijpende veranderingen in een persoonlijke situatie, zoals een echtscheiding, benadrukt.
De wet houdt overigens – ook in het erfrecht – in sommige gevallen wél rekening met een echtscheiding. Zo biedt de wet in art. 4:52 BW een ‘vangnet’ voor gevallen waarin in het testament een speciale beschikking is vermeld ten voordele van de persoon met wie de erflater op het tijdstip van het maken van het testament was gehuwd of in ondertrouw was gegaan. Dit wetsartikel bepaalt dat een dergelijke beschikking vervalt door een daarna ingetreden echtscheiding (of scheiding van tafel en bed), tenzij uit het testament zelf het tegendeel is af te leiden.
Verder wordt in de notariële praktijk – bij het opstellen van testamenten – vaak voorgesorteerd op doemscenario’s zoals de onderhavige, door het opnemen van een ‘einde-relatie clausule’ in een testament. In een dergelijke clausule wordt bijvoorbeeld bepaald dat alle in het testament ten behoeve van de echtgenoot gemaakte beschikkingen (en ook een eventuele benoeming tot executeur) komen te vervallen, indien sprake is van een echtscheidingsprocedure op het moment van overlijden van de testateur. Het is daarnaast belangrijk om in het testament vast te leggen of hetzelfde geldt voor eventuele beschikkingen ten behoeve van de stiefkinderen (lees: bonuskinderen). Vervallen die beschikkingen dan ook, of blijven de stiefkinderen in beeld? Gelet op de stijging van het aantal samengestelde gezinnen, blijft dit een belangrijk terugkerend thema.